logo

De Acloloop

Lopen

In mijn jonge jeugd ben ik jarenlang hardloper geweest. Bij ons thuis om de hoek lag een atletiekbaan en waar andere jongetjes op voetbal gingen was het bij ons in de buurt normaal om te gaan lopen. Tot mijn spijt kon ik niet sprinten en dus werd ik ingezet op de lange afstand. Dat betekende dat de training vaak bestond uit het urenlang ronden van de baan. Dat heeft z’n sporen nagelaten: ook op straat loop ik het liefst aan de linkerkant van de stoep en ga bij elke bocht strak langs de rand.

Toen ik ouder werd, werd het trainen serieuzer en dus minder leuk. Er kwamen schema’s: op woensdag drie keer 800 meter lopen in een bepaalde tijd. De week daarop bleek het drie keer 900 meter te zijn. Na een paar weken was de trend wel duidelijk en op de avond dat het drie keer twee kilometer zou worden belde ik op om te zeggen dat ik ermee ophield. Ik was er doodziek van en beloofde mijzelf nooit meer te gaan lopen.

Een jaar of zes later begon ik als AIO op de faculteit. Er ligt hier geen baan om de hoek, maar wel een hoop fietspaden en net als thuis werd er door de economen relatief veel gelopen. Dat had er natuurlijk ook mee te maken dat hardlopen een kosteneffectieve sport is. Zo heb je weinig materiaal nodig en ben je vrij in je planning, in tegenstelling tot teamsporten. Als het enige doel is om, ondanks een drukke baan, zo efficiënt mogelijk je conditie te verbeteren is er eigenlijk geen alternatief.

De jaren hadden bij mij de herinnering aan het lopen teruggebracht tot nostalgie en al snel liep ik af en toe mee, tussen de middag. Er bestaat een informele afspraak tussen de mensen die wel eens lopen om rond twaalven op te komen dagen, zodat er eventueel in een groep vertrokken kan worden. Nodig is dat niet; flexibiliteit blijft het codewoord. Zelf loop ik liever alleen. Er wordt zelden iets interessants gezegd, en bovendien brengt het lopen in groepen herinneringen boven aan de druk van vroeger. Hardlopen is, net als dit het schrijven van dit verhaal, zoiets dat vooral leuk is als het niet per se hoeft.

Ik weet niet wat anderen zoal doen tijdens de training, maar ikzelf probeer meestal te bedenken hoe ik zo efficiënt mogelijk met mijn krachten kan omgaan. Onvermijdelijk leidt dat tot economische beschouwingen. Zo bedacht ik ooit dat ik bij alle afstanden boven de kilometer min of meer hetzelfde tempo aanhoud, een tempo dat precies zoveel inspanning kost dat je het in principe eindeloos vol kunt houden. In de eerste minuten loop ik wat langzamer en aan het eind zit een sprint, maar tussenin altijd dat gouden tempo. Ik had het Turnpike theorema opnieuw uitgevonden.

Verder kwam ik erachter dat je tijdens het trainen vaak in de verleiding komt om eerder op te houden dan je oorspronkelijk van plan was. Dat gebeurt vooral als je, zoals ik, in je eentje loopt. Dit zwakke gedrag kun je vermijden door een route te kiezen waarop niet af te snijden valt, zoals rondom een meertje. Eenmaal aan de overkant moet je wel door. Ability to commit heet dat geloof ik, in de microeconomie. De ultieme commitment is trouwens een andere: het deelnemen aan een wedstrijd. Je legt je van tevoren vast om een bepaalde afstand te lopen en beweert impliciet dat sneller te kunnen dan de andere deelnemers. Dat leidt ertoe dat je te hard van start gaat, enorm moe wordt en halverwege alles zou geven voor een goed excuus om uit te stappen.

Wedstrijden. Naast de schema’s een reden om het hardlopen eraan te geven, zes jaar geleden. Altijd moesten de lange afstanden als laatst, zodat je een dag lang kon wachten op de marteling die komen zou. Dan weer te hard van start omdat iedereen dat deed en halverwege hopen op een blessure. Ik was dan wel weer begonnen met lopen, tussen de middag, maar aan wedstrijden zou ik nooit meer deelnemen.

En toen was daar de Aclo-loop. Ik had er al wel eens van gehoord, in de wandelgangen van ons sportcomplex, maar had angstvallig vermeden om meer informatie te krijgen. Een wedstrijd over een paar kilometer, eens per maand, vrije deelname. Meer hoefde ik niet te weten. Wedstrijden, dat is altijd dezelfde ellende. Een jaar lang ging dat goed: collega’s die meededen waren zwijgzaam en ik vroeg er niet naar. Totdat ik per ongeluk op een eerste maandag van een maand voor een trainingsrondje naar de Aclo ging en pardoes het startveld binnenliep. Geen excuus mogelijk: ik kon net zo goed meedoen, als ik toch ging lopen.

Wedstrijden associeer ik nog altijd met norse baancommissarissen en een hoop formeel gedoe. Voordat je weg bent heb je genoeg tijd om je eens grondig nerveus te maken voor wat er komen gaat: loting, startnummers, presentie, oplijnen, valse start, opnieuw oplijnen, dat soort zaken. Nadat ik met tegenzin mijn naam had doorgegeven aan het meisje met het Aclo-shirt was de eerste verbazing dan ook dat we binnen een minuut al onderweg waren. Geen flauw idee van de route, geen gedoe met een startpistool, laat staan met nummers. Ik volgde de rij lopers voor me, ging te snel van start en verwonderde mij over het feit dat alles zomaar goed ging. Iedereen leek te weten hoe de route liep: over een parkeerplaats, langs het KVI, over een weggetje, achter scheikunde langs. Daarna de grote weg oversteken, hier werd de kopgroep bijna geschept door lijn 5, en finishen bij de Aclo. Vóór mij net zoveel lopers als erachter. Vermoeidheid.

Het was een onvrijwillige kennismaking met de Aclo-loop geweest, die eerste keer. Toch was er na afloop naast vermoeidheid en kramp ook weer een soort opwinding dat ik nog wel van vroeger kende. Een gevoel dat me jaren lang aan het lopen had gehouden, ondanks dat ik het steeds minder leuk vond. Het idee dat je het beste in jezelf naar boven haalde. Bovendien had ik onderweg iets opmerkelijks bedacht. Ook voor deze wedstrijd gold natuurlijk het principe "als het niet per se hoeft, is het leuk om te doen". De volgende maand deed ik weer mee.

Wedstrijd

Die eerste keer was het van tevoren nog onduidelijk hoe de route van de Aclo-loop precies liep. Dat kwam omdat het parcours bepaald werd door degene die voorop liep. Later is dat een stuk beter geworden. Met het verschijnen van een nieuw fietspad achter het complex is er een officiële route gekomen die 6,7 kilometer lang is. Ondanks, of dankzij, het feit dat deelnemen niet per se hoeft heb ik sinds die eerste keer regelmatig meegedaan met de loop. Ik ken de route inmiddels ook in al z’n variëteit. Het gaat ongeveer als volgt.

Een groep lopers verzamelt zich voor de Aclo. De helft bestaat uit studenten die nu eindelijk wel eens ernst willen maken met het voornemen om meer aan sport te gaan doen. Ze zoeken het commitment waar ik het eerder over had. Doorgaans komen mensen uit deze groep tijdens de loop geweldig op de koffie; nu staan ze nog opgewekt te kleppen. Er is ook een groep lopers die kalmpjes de spieren rekt. Een van hen gaat deze loop geheid winnen. Het zijn de echte atleten, niet zelden lid van GVAV of Vitalis. En dan zijn er de collega’s en andere vaste lopers van mijn soort. Binnen deze groep kijken we constant naar elkaar en roepen om het hardst dat we slecht in vorm zijn en deze wedstrijd niet belangrijk vinden. Signalling. Ondanks de vertederende onprofessionaliteit van de organisatie vinden we natuurlijk precies het tegenovergestelde. Wie nu het snelst is heeft een maand lang plezier.

De start is voor de kantine van de Aclo. Het gebeurt onceremonieel en we rennen de dijk langs het Reitdiep op. De eerste kilometer is makkelijk. Een aantal mensen gaat onbehoorlijk hard weg, de meesten lopen in een peloton. We donderen de dijk af en slaan linksaf, het lange fietspad op.

Hier worden de eerste coalities gesloten. Groepjes van twee of drie maken jacht op de eenzame lopers voor hen. Een voor een worden de snelle starters, die zich inmiddels met rood hoofd afvragen waar ze in godsnaam aan begonnen zijn, teruggepakt. Het einde van het fietspad ligt op de horizon en komt niet dichterbij.

Na een onbehoorlijk lang recht eind kom je weer op de dijk langs het Reitdiep. Hier kun je, een paar honderd meter verder, nog net de echte atleten de bocht om zien gaan. Inmiddels zijn de collega’s zwaar gaan hijgen en roepen dat het echt niet meer gaat. Komedie. Wie hier wegloopt moet alleen door de wind en wordt straks genadeloos gepakt.

Bij het Van Starkenborgh-kanaal is een vrij scherpe bocht waar je eens goed achter je kunt kijken. Een slachtveld, meestal. Niet te lang loeren, want de weg is hier krom en vol met gaten. Over een paar honderd meter moet je pardoes naar rechts, een paadje op. Achter het KVI langs en dan ligt het opnieuw voor je, nu van de andere kant. Het eindeloze fietspad.

Hier gaan de zwakken van geest voor de bijl. Je ziet links en rechts mensen naar de enkel grijpen, de sloot induiken of gewoon stilstaan. De kilometer beton voor ons lijkt te veel van het goede, met de heenreis nog vers in het geheugen. En wie volhoudt is er nog niet. De dijk langs het Reitdiep is minstens even lang, en zoals gewoonlijk is de energie halverwege op. Er is geen goede reden te bedenken om door te lopen, zoals er geen goede reden is om met überhaupt aan de wedstrijd te beginnen. Toch maar doen. De finish, een meisje met een horloge en een verhoging in het fietspad, doet niet onder voor de hemelpoort.

Ik verbaas me wel eens dat ik, die zo een afkeer van wedstrijden had, nu weer zo vaak mogelijk aan deze race deelneem. Echt makkelijker is het niet geworden, echt leuker ook niet. Maar er is iets dat me blijft trekken naar de Aclo-loop, elke maand weer. Ik was het bijna vergeten, maar het is waarom ik het lopen die eerste periode zo lang volgehouden heb. Deze wedstrijd is een kijkje in jezelf, eens in de dertig dagen, een blik op de waarheid die diep van binnen ligt. Het antwoord op de vraag "kan ik, ook als het helemaal nergens voor nodig is, iets vreselijks volbrengen?". Niet eens zo’n vreemde vraag voor een AIO, trouwens.




26 mei 2000. adres

Uit Economische Zaken, juni 2000 .

Illustratie