Maandag 24 Januari 2000


Beste achterblijvers,

Terwijl ik dit schrijf lig ik comfortabel op de bank in de woonkamer van mijn tijdelijk onderkomen in Providence, Rhode Island. Het is hier een paar minuten na achten in de avond maar het voelt als diep in de nacht; in Nederland is het even na tweeën. Gisteren ben ik naar Amerika gevlogen, volgens eigen berekening voor de zesde keer. Toch is het elke keer weer een bezoeking. Je weet dat het een eind is, maar het valt toch tegen. Zie bijvoorbeeld de foto hiernaast, genomen op Schiphol vlak voor het vertrek. Niet direct het gezicht van iemand die straks zes uur lang vastgebonden in een oncomfortabele stoel gaat zitten. Het was dus weer eens vervelender dan gedacht.

De vlucht was, zoals dat heet, uneventful. In de ouwe DC 10 gingen alle leeslampjes boven mijn rij willekeurig aan en uit op eigen initiatief. Dat zag er wel vrolijk uit, maar de gedachte dat andere electrische systemen ook wel eens zo bezig konden zijn was niet erg opbeurend. Mijn lampje wilde niet uit; toen ik de stewardess vroeg of dat erg was kon ik van plaats ruilen met iemand wiens lampje niet aan kon. Zodoende kwam ik naast een Amerikaan te zitten die in het Circustheater in Scheveningen werkt. Je kunt hem de requisieten zien verzorgen bij de voorstelling Elisabeth, vanaf volgende week weer.

Toen mijn buurman, die bij het raampje zat, even weg was heb ik nevenstaande kiekjes gemaakt. Kenners zien de kust van de staat Maine, waar ik zes maanden geleden nog met Marianne langs gereden ben. Toen was het zomer en kon je er zwemmen, nu ligt er vooral veel sneeuw. Het is één van de weinige mooie uitzichten; al snel hangt er weer bewolking onder ons.

Na de landing zet ik een nieuw record bij immigration. Het stond op ongeveer twee minuten, gezet in juni vorig jaar. Deze keer tref ik een dame die bij het horen van de naam Brown alle twijfel laat varen en een ferme stempel zet. Binnen. De douane neemt ook al niet de moeite en om 4:38 sta ik in de aankomsthal van Logan Airport in Boston. Ik weet dat er ieder uur, op het halve uur, een bus naar Providence gaat, maar de juffrouw van de informatiestand (het is wel weer wennen aan die, ehm, zwaargebouwde Amerikanen) vertelt dat er eerst een rondje om het vliegveld gemaakt wordt. Ik kan het nog net redden.

En inderdaad rijdt de bus voor mijn neus weg als ik naar buiten loop. Een goede vloek is op z'n plaats en warempel, die mist ook hier z'n uitwerking niet. Sprintend met twee koffers haal ik de bus bij het eerstvolgende stoplicht, dat gelukkig rood is, in. Ik mag mee en de chauffeur knalt ons in een uur naar Providence. Onderweg hebben we het over politieagenten die de hele dag donuts eten en de belastingen die te hoog zijn. Welcome to the States.

In Providence bel ik eerst Marianne, het is al laat in Nederland, en laat mij naar de campus vervoeren door een ouwe Amerikaan met een taxi. Met de twee leeftijden van mijn laatste twee chauffeurs samen kun je terug van nu naar de Amerikaanse burgeroorlog; een herinnering dat er hier niet zoiets als een vut bestaat. De sleutel van het huis ligt klaar bij de campus police en nog voor half zeven sta ik op de stoep. Het gaat werkelijk van een leien dakje vandaag.

Het huis.